Hoewel de mens in het begin wat moeite had om zich over de aarde te verspreiden – er moest een spraakverwarring aan te pas komen – trokken de dieren er algauw op uit. Het zal na de zondvloed wel een flinke chaos zijn geweest op aarde. In hun zoektocht naar voedsel gingen de dieren steeds verder, totdat de hele aarde was bevolkt. Maar hoe kwamen ze precies over die grote watermassa’s heen? Dat kan als volgt zijn gegaan…
Al in 1958 maakte een Frans-Italiaanse biogeograaf, Léon Croizat, een wereldkaart met verspreidingsroutes van plantensoorten. Deze routes duiden op historische verbanden tussen verschillende, ver van elkaar gelegen levensgemeenschappen. Aan weerszijden van de oceanen worden namelijk verwante dier- en plantensoorten gevonden. Veel biogeografen verklaren dit verschijnsel door een verschuiving van de continenten. Het oorspronkelijke supercontinent Gondwana zou zich hebben gesplitst, waarna de Atlantische Oceaan zich vormde. Afrika zou zich ongeveer 120 miljoen jaar geleden van Zuid-Amerika hebben afgezonderd.
Door dit verschuiven van de continenten zouden dieren en planten van elkaar verwijderd zijn geraakt. En nu, miljoenen jaren later, tref je daardoor aan weerszijden van de oceanen verwante soorten aan. Zo’n gescheiden verspreidingsgebied heet een disjunctie.
Drijven
Een van de creationistische visies is gebaseerd op de zogenaamde raftinghypothese. Daarin wordt uitgegaan van het bestaan van drijvende vegetatievlotten. Er zijn al lang voorbeelden bekend van behoorlijk grote eilanden, opgebouwd uit boom- en plantenresten, die op zee ronddrijven. Geoloog en paleontoloog Charles Lyell (1797-1875) meldde reeds dat er drijvende vlotten met slangen, alligators, apen en eekhoorns waren gezien op de Amazone. Bioloog Alfred Wallace (1823- 1913) beschreef hoe een grote boa constrictor 320 kilometer van het eiland Trinidad naar het andere, noordelijker gelegen eiland Saint Vincent dreef, gewikkeld om de stam van een cederboom. Ook is bekend dat een piraat van een rivier – oever naar een drijvend eiland, bestaande uit waterpalmen, zwom om daar een aantal dagen te verblijven, etend van de palmvruchten.
Recentere voorbeelden van drijvende vegetatievlotten zijn ook bekend. Na de tsunami van 2004 overleefde een man acht dagen op zee door zich aan een boom vast te klampen en regenwater te drinken. Gelukkig werd hij door een passerend schip opgepikt, 160 kilometer uit de kust. Een ander voorbeeld is een vlot met bomen van 9 meter hoog dat in de Atlantische Oceaan is gespot, 1600 kilometer van de kust van Noord-Amerika verwijderd. Op net zo’n vlot zijn ook hagedissen, slangen en kleine zoogdieren aangetroffen.
Het is goed voorstelbaar dat zulke vlotten er ook kort na de zondvloed waren. Ruwe wateren neigen zulke natuurlijke vlotten eerder samen te brengen dan uit elkaar te slaan. De vlotten konden daardoor enorme afmetingen hebben gehad. En door de hevige vulkanische activiteit, die met de zondvloed gepaard ging, kunnen er enorme eilanden van drijvend puimsteen zijn gevormd, wel duizenden vierkante meters groot. De dieren en planten konden zich dan via die vlotten over de aarde verspreiden.
Vlotvaardig
Omdat niet alle diersoorten even ‘vlotvaardig’ zijn, kun je die gegevens gebruiken om de raftinghypothese te testen. Dieren die makkelijk van vlotten gebruikmaken zullen – naar verwachting – vaker disjunctie vertonen; dus aan weerszijden van een oceaan te vinden zijn. Maar is dat ook zo?
Uit steekproeven blijkt dat drijfhout opmerkelijk rijk is aan insecten en andere kleine dieren, waaronder slakken, spinnen, mijten, miljoenpoten, pissebedden, wormen en bastaardschorpioenen. En van deze diergroepen zijn inderdaad talrijke disjuncties bekend, aan weerszijden van zowel de Stille als de Atlantische Oceaan. Reptielen behoren vanwege hun zoutwatertolerantie – waardoor ze ook in brak water kunnen leven – tot de vlotvaardigste dieren op aarde. Ze kunnen heel lang over – leven zonder te eten of te drinken, en zijn wijdverbreid over de aarde. Ook van reptielen zijn veel transoceanische disjuncties bekend. Amfibieën kunnen minder goed tegen zout water en zijn daardoor minder vlotvaardig dan reptielen. Toch komen sommige kik – kers op een behoorlijk aantal oceaaneilanden voor. Ze lijken wel te kunnen vlotvaren, maar er worden minder transoceanische disjuncties bij amfibieën gevonden dan bij reptielen. Van de landdieren zijn de zoogdieren het minst vlotvaardig. Ze hebben namelijk behoorlijke hoeveelheden zoet water nodig om zelfs een korte periode te overleven. Onder de zoogdieren worden dan ook maar weinig transoceanische disjuncties gevonden.
(On)gerichte verspreiding
Evolutionisten verwerpen het alternatief van de verspreiding via oceanen vaak omdat het een willekeurig, zonder een vast patroon optredend (random) proces zou zijn geweest. Het zou daarom niet geleid kunnen hebben tot de bijzondere pa – tronen die je nu in veel verschillende dieren- en plantengroepen tegenkomt. Creationisten hebben daar een antwoord op. De zondvloed moet miljarden bomen hebben ontworteld. Vele daarvan kunnen drijvend op de oceanen zijn achterge – bleven. Via deze enorme eilanden van vegetatie konden dieren en planten zich gemakkelijk verspreiden. De oceaan – stromen deden de rest. Die zorgden ervoor dat deze eilanden de dieren en planten volgens een bepaald patroon ‘oppikten’ en ‘afleverden’. Dezelfde planten en dieren werden dus naar dezelfde, ver van elkaar liggende gebieden getransporteerd. Die dieren en planten gingen zich daar aanpassen aan hun omgeving en vormden zo, op allerlei plekken op de wereld, verschillende soorten binnen hun basistype. Zo ontstonden ook gebieden met veel zeldzame soorten, omdat ze afgezonderd van elkaar gingen leven en allemaal hun eigen weg moesten vinden in hun nieuwe leefgebied.
Dit is een samenvatting van een artikel van Dominic Statham: ‘Phytogeography and zoogeography – rafting versus continental drift’, Journal of Creation 29(1) 2015. Een Nederlandse vertaling van dit artikel is hier te vinden.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Weet Magazine. De volledige bronvermelding luidt: Fieggen, K., 2017, Vlot over de oceaan. Hoe verspreidden de planten en dieren zich over aarde?Weet 44: 44-46 (PDF).