Inhoudsopgave
Waar kwam al het water van de zondvloed vandaan?
- Waar kwam al het water vandaan dat nodig was voor de zondvloed?
- Was er een waterkoepel in de atmosfeer?
- Hoe kon de Mount Everest ooit met water bedekt zijn?
- Waar is al het water na de zondvloed gebleven? (Dit wordt besproken in dit artikel)
- Hoe kan dit allemaal gebeurd zijn?
Bij de beschrijving van de wereldwijde zondvloed in de dagen van Noach geeft de Bijbel veel informatie over waar al het water vandaan kwam en waar het heen ging.
De fonteinen van de grote afgrond
De herkomst van het water wordt vermeld in Genesis 7:11. Daar staat dat ‘de fonteinen van de grote afgrond’ en ‘de sluizen des hemels’ zich openden. ‘De fonteinen van de grote afgrond’ worden het eerst genoemd, daarna ‘de sluizen van de hemel.’ Dat duidt ofwel op hun afzonderlijke belang of op de volgorde van de gebeurtenissen. Wat zijn de ‘fonteinen van de grote afgrond’? Deze uitdrukking wordt alleen gebruikt in Genesis 7:11. In Genesis 8:2 verwijst ‘fonteinen van de afgrond’ heel duidelijk naar hetzelfde; in Spreuken 8:28 is de precieze betekenis ervan niet duidelijk. ‘De grote afgrond’ wordt nog drie keer gebruikt: in Jesaja 51:10, waar het naar de oceaan verwijst; in Amos 7:4, waar Gods oordelend vuur een grote afgrond verteerde, waarschijnlijk de oceaan; en in Psalm 36:7, waar de term metaforisch gebruikt wordt voor de diepte van Gods gerechtigheid. ‘De afgrond’ of ‘de diepte’ wordt vaker gebruikt in de Bijbel en verwijst normaal gesproken naar de oceanen (bijvoorbeeld in Gen. 1:2; Job 38:30, 41:23-24; Ps. 42:8, 104:6; Jes. 51:10, 63:13; Ez. 26:19; Jona 2:3). Soms verwijst het ook naar ondergrondse waterbronnen (Ez. 31:4,15). Het Hebreeuwse woord mayan, dat hier vertaald is met ‘fontein’, betekent inderdaad ‘fontein’ of ‘bron’. De ‘fonteinen van de grote afgrond’ zijn dus waarschijnlijk oceanische of mogelijk ondergrondse waterbronnen geweest. In het geval van de beschrijving van de zondvloed zouden beide betekenissen bedoeld kunnen zijn. Als de fonteinen van de grote afgrond de belangrijkste waterbronnen waren, moeten zij ontzagwekkend zijn geweest. Sommige mensen beweren dat toen God op de derde scheppingsdag het land vanonder het water vandaan liet verschijnen, een deel van het water ingesloten werd onder het droge land.1 In Genesis 7:11 staat dat op de dag dat de zondvloed begon, de fonteinen opengebroken werden. Dit betekent dat er een enorme hoeveelheid water vrijkwam, die mogelijk haar weg zocht door grote spleten in de grond of door de zeebodem. Het water, dat tot dusver werd vastgehouden, kwam met catastrofale gevolgen vrij. Tegenwoordig is nog steeds te zien dat er veel vulkanisch gesteente verspreid ligt tussen de fossiele lagen in de rotsafzetting van de aarde. Deze lagen lijken duidelijk te zijn afgezet tijdens de zondvloed. Het is dus aannemelijk dat het opengaan van de ‘fonteinen van de grote afgrond’ gepaard ging met een reeks vulkanische uitbarstingen, waarbij buitengewoon grote hoeveelheden water uit de grond barstten. Het is interessant om te vermelden dat van wat er tegenwoordig uit een vulkaan komt, soms wel zeventig procent gewoon water is – vaak in de vorm van stoom. Vulkanische uitbarstingen voldoen in die zin dus ook aan de omschrijving ‘fonteinen van de grote afgrond’.
Een grote hoeveelheid vulkanische activiteit is te verwachten bij een catastrofe als de zondvloed.
Austin en andere wetenschappers2 hebben een zondvloedmodel opgesteld dat gebaseerd is op de catastrofale plaattektoniek (zie hoofdstuk 11). Hierin stellen zij dat bij het begin van de zondvloed de oceaanbodem snel gestegen is tot wel tweeduizend meter. Dit zou dan het gevolg zijn van een temperatuurstijging door een snel toenemende horizontale beweging van de tektonische platen (stukken aardkorst). Hierdoor zou het zeewater over het land worden uitgestort en grootschalige overstromingen veroorzaken. Mogelijk is dat bedoeld met het ‘openbreken van de fonteinen van de grote afgrond’.
De sluizen van de hemel
De andere waterbronnen voor de zondvloed waren ‘de sluizen van de hemel’. In Genesis 7:12 wordt vermeld dat het onafgebroken regende gedurende veertig dagen en veertig nachten. In Genesis 2:5 staat dat er geen regen was voordat de mens werd geschapen. Sommige mensen beweren dat er helemaal geen regenval op aarde was tot de tijd van de zondvloed, maar dat staat niet letterlijk in de Bijbel. We kunnen dit dus niet tot een dogma verheffen.3
Anderen menen dat de regenboog als teken van Gods verbond met Noach (Gen. 9:12-17) bewijst dat er nog geen regenbogen waren voordat de zondvloed plaatsvond. Daarom zouden er ook nog geen wolken of regen zijn geweest. Maar met zo’n bewering wordt buiten beschouwing gelaten dat, als regenbogen en wolken al voor de zondvloed bestonden, het niet de enige keer zou zijn dat God een reeds bestaand iets tot een speciaal ‘nieuw’ teken van een verbond maakte, denk bijvoorbeeld aan het brood en de wijn in het Avondmaal. Het is moeilijk om je vóór de zondvloed een watercyclus voor te stellen zonder wolken en regen. De warmte van de zon moet in die tijd enorme hoeveelheden oppervlaktewater hebben verdampt. Dat zou uiteindelijk toch weer gecondenseerd moeten zijn tot vloeibaar water. Vervolgens leidde dat dan weer tot wolkvorming en uiteindelijk tot neerslag. De uitdrukking ‘sluizen van de hemel’ wordt twee keer gebruikt in verband met de zondvloed (Gen. 7:11, 8:2). Zij wordt slechts drie keer op een andere plaats in het Oude Testament genoemd: twee keer in 2 Koningen 7:2 en 19 (‘vensteren in de hemel’). In alle drie de gevallen gaat het om Gods machtige tussenkomst om Zijn volk op bijzondere wijze te zegenen. In Genesis duidt de uitdrukking duidelijk de buitengewone aard aan van de regenval die aan de zondvloed voorafging. Het is niet een term die voor een normale regenbui wordt gebruikt.
Hoe zit het met ‘de wateren boven het uitspansel’?
In Genesis 1:6-8 staat dat God op de tweede dag van de schepping door middel van een uitspansel (Hebreeuws: raqiya) de wateren die onder het uitspansel waren scheidde van de wateren die daarboven waren.4 Velen hebben geconcludeerd dat dit uitspansel de atmosfeer moet zijn, omdat God deze plaats aan de vogels toekende. Dit suggereert volgens hen dat het uitspansel de atmosfeer omvat waarin de vogels vliegen. De ‘wateren boven het uitspansel’ zouden dan de wateren boven de atmosfeer moeten zijn.
Maar Genesis 1:20, dat over de schepping van de vogels handelt, zegt letterlijk: ‘… en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels!’5 Dit laat op zijn minst de mogelijkheid open dat het uitspansel verder reikt dan de atmosfeer.
Dr. Russell Humphreys6 redeneert als volgt: Omdat in Genesis 1:17 staat dat God de zon, maan en sterren ook ‘in het uitspansel des hemels’ plaatste, zou het uitspansel op zijn minst interstellaire ruimte (ruimte tussen de sterren) moeten bevatten. Zo bezien zouden ‘de wateren boven het uitspansel’ uit Genesis 1:7 zich voorbij de sterren moeten bevinden, aan de rand van het heelal.7 Voorzetsels zijn echter in het Hebreeuws, alsook in een aantal andere talen, voor meerderlei uitleg vatbaar. Over een onderzeeër wordt gezegd dat hij zowel in als onder de zee is. Op eenzelfde manier kan ‘boven het uitspansel’ ook vertaald worden met ‘in het uitspansel’. Daarom moeten we voorzichtig zijn en hier niet te stellige conclusies uit trekken. Wat waren dan die ‘wateren boven het uitspansel’? Sommige mensen hebben beweerd dat het simpelweg de wolken waren. Volgens anderen moeten we ze zien als een ‘koepel van waterdamp’, waarmee ze dus een laag van waterdamp rondom de aarde veronderstellen.
Een koepel van waterdamp?
Dr. Joseph Dillow heeft veel onderzoek gedaan naar het idee van een koepel (of deken) van waterdamp die de aarde omhuld zou hebben voordat de zondvloed plaatsvond.8 Dr. Larry Vardiman9 heeft, in een aangepaste versie van deze koepeltheorie, de gedachte geopperd dat een aanzienlijk deel van de ‘wateren boven het uitspansel’ opgeslagen zou kunnen zijn in de vorm van kleine ijsdeeltjes. Deze deeltjes zouden verspreid zijn in equatoriale ringen rond de aarde, net als de ringen rondom Venus.
De verwijzing in Genesis 7:11 naar het openen van de sluizen van de hemel, wordt in de koepeltheorie uitgelegd als het ineenstorten van een waterdampkoepel. Die koepel was op de een of andere manier instabiel geworden en werd over de aarde uitgestort in de vorm van regen. Vulkanische uitbarstingen, die worden geassocieerd met het openbreken van ‘de grote afgrond’, zouden stofwolken in de waterdampkoepel gestuwd kunnen hebben, waardoor de waterdamp werd omgezet in regen. Dillow, Vardiman en anderen hebben verondersteld dat de dampkoepel voor de zondvloed een broeikaseffect veroorzaakte. Hierdoor zou op de hele aarde een aangenaam subtropisch klimaat hebben geheerst; zelfs op de polen, waar nu ijs is. Dit zou een geweldige groei van vegetatie over de hele aarde hebben veroorzaakt. Als ondersteuning van deze ideeën dient de ontdekking van steenkoollagen in Antarctica. Deze bevatten vegetatie die nu niet meer op de polen wordt aangetroffen, maar die daar toentertijd, onder warmere omstandigheden, blijkbaar groeide.10
Een waterdampkoepel zou ook het wereldwijde windsysteem hebben beïnvloed. De bergen waren waarschijnlijk voor de zondvloed niet zo hoog als tegenwoordig. In de huidige wereld zijn de grote windstromen en hooggebergten van grote invloed op de waterkringloop, die ervoor zorgt dat het op de continenten regent. Maar voordat de zondvloed plaatsvond, zouden deze factoren een heel ander weersysteem teweeggebracht hebben. Degenen die zich hierin grondiger willen verdiepen, doen er goed aan de werken van Dillow en Vardiman te bestuderen. Een groot probleem in de koepeltheorie Vardiman11 erkende een groot probleem in de koepeltheorie: zelfs het beste koepelmodel is nog altijd gebaseerd op ontoelaatbaar hoge temperaturen op het aardoppervlak. Rush en Vardiman hebben geprobeerd dit probleem op te lossen,12 maar kwamen erachter dat zij dan de hoeveelheid waterdamp in de koepel drastisch moesten reduceren: van twaalf meter naar een halve meter. Verdere modelleringen toonden aan dat maximaal twee meter water in een waterkoepel kon worden vastgehouden, zelfs als alle relevante factoren waren aangepast tot de best mogelijke waarden om de opgeslagen waterhoeveelheid te maximaliseren.13 Zo’n koepel zou te klein zijn om ervoor te zorgen dat het veertig dagen en nachten regende, zoals in Genesis wordt vermeld bij het begin van de zondvloed.
Een dampkoepel die meer dan 2 meter water bevat, zou het oppervlak van de aarde onacceptabel heet maken. Een dampkoepel kan dus geen belangrijke waterbron voor de zondvloed zijn.
Veel creationistische wetenschappers laten nu het koepelmodel varen.14 Een andere reden waarom ze dat doen, is dat ze niet langer de noodzaak zien voor een dergelijk concept; vooral omdat er andere mechanismen zijn die de regen veroorzaakt zouden kunnen hebben.15 In het catastrofale plaattektoniekmodel16 wordt vulkanische activiteit in verband gebracht met het openbreken van de oceaanbodem voordat de zondvloed plaatsvond. Hierdoor ontstond vanuit de oceaan een lange geiser, die, als een muur van oververhitte stoom, intense en wereldwijde regen veroorzaakte. Hoe of wat dan ook de bron van dit mechanisme was, de bijbelse formulering van ‘het openen van de sluizen van de hemel’ geeft goed weer dat er sprake was van wereldwijde stortregens.
Waar ging het water naartoe?
Dat lees je in dit artikel (een vervolg op bovenstaande).
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het boek: Batten, D., & Mediagroep In Genesis. (2009). Hoe bestaat het! 60 vragen over schepping, evolutie en de Bijbel (3de editie). De Banier.
Het betreft hoofdstuk 12, subonderdeel ‘Waar kwam al het water van de zondvloed vandaan?’, pagina 205-212
Dit boek is tevens te koop in onze webshop: https://webshop.logos.nl/winkel/doelgroep/bovenbouw-middelbare-school/hoe-bestaat-het/
Tags: Waar kwam al het water van de zondvloed vandaan?
Voetnoten
Er komt steeds meer bewijs voor het feit dat er diep in de aarde nog steeds enorme hoeveelheden water zijn opgeslagen in de kristalstructuur van mineralen. Dit is mogelijk door de enorme druk. Zie L. Bergeron, ‘Deep waters’, in: New Scientist 155 (1997), p. 22-26: ‘De overgangszone zit vol met water. Hij is doorweekt.’
- S.A. Austin e.a., ‘Catastrophic plate tectonics: A global Flood model of Earth history’, in: Proceedings of the 3rd ICC (1994), p. 609-621.
- Sommige mensen hebben beweerd dat, omdat de mensen Noach uitlachten om zijn waarschuwingen voor een komende zondvloed, ze nog nooit regen hadden gezien. Maar de mensen van nu hebben wel veel regen en overstromingen gezien, en toch lachen de meesten om het idee van een wereldwijde overstroming. In Genesis 2:5 staat dat er nog geen regen was geweest op de aarde, maar er wordt niet gezegd dat het daarna niet regende tot aan de zondvloed.
- Sommige sceptici hebben, in hun poging om de Bijbel belachelijk te maken, beweerd dat raqiya een solide koepel betekent, en dat de oude Hebreeërs geloofden in een platte aarde met een gesloten koepel er overheen. Dit soort ideeën is niet uit de Bijbel af te leiden, noch uit de uitleg van het woord raqiya. Zie J.P. Holding, ‘Is the raqiya’ (‘firmament’) a solid dome? Equivocal language in the cosmology of Genesis 1 and the Old Testament: a response to Paul H. Seely’, in: Journal of Creation 13/2 (1999), p. 44-51; www. Creation.com/article/1650.
- H.C. Leupold, Exposition of Genesis, Vol. 1, Grand Rapids, 1942, p. 78.
- D.R. Humphreys, ‘A Biblical basis for creationist cosmology’, in: Proceedings of the 3rd ICC, Pittsburgh, 1994, p. 255-266.
- Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de in het heelal waargenomen microgolf-achtergrondstraling. Zie voetnoot 6 en hoofdstuk 5.
- J.C. Dillow, The Waters Above, Moody Press, Chicago, 1981.
- L. Vardiman, ‘The sky has fallen’, in: Proceedings of the Ist ICC 1 (1986), p. 113-119.
- De beweging van tektonische platen zou ook een verklaring kunnen zijn voor het voorkomen van zulke overblijfselen van planten uit een warm klimaat op de polen (zie hoofdstuk 11).
- L. Vardiman, ‘The sky has fallen’, in: Proceedings of the Ist ICC 1 (1986), p. 116 en 119.
- D.E. Rush, L. Vardiman, ‘Pre-Flood vapor canopy radiative temperature profiles’, in: Proceedings of the 2nd ICC (1990), p. 231-245.
- L. Vardiman, K. Bousselot, ‘Sensitivity studies on vapor canopy temperature profiles’, in: Proc. Fourth ICC (1998), p. 607-618.
- Psalm 148:4 lijkt het koepelmodel tegen te spreken. Hoewel geschreven na de zondvloed, wordt er verwezen naar de nog bestaande ‘wateren boven de hemelen’. Dit kan dus geen waterdampkoepel zijn die tijdens de zondvloed is ingestort. Als Calvijn, Leupold en Keil en Delitzsch over ‘de wateren boven de hemelen’ schrijven, verwijzen ze gewoon naar wolken.
- Natuurlijk kan het zo zijn dat we nooit een juiste verklaring kunnen vinden voor het ontstaan van de zondvloed, maar dat verandert niets aan het feit dat ze ontstond.
- S.A. Austin e.a., ‘Catastrophic plate tectonics: A global Flood model of Earth history’, in: Proceedings of the 3rd ICC (1994), p. 609-621.