Recent verscheen een boek van prof. Van den Brink met als titel “En de aarde bracht voort”. In dit boek verkende de theoloog de theologische consequenties, mocht de evolutietheorie waar zijn. Hij toonde daarbij tamelijk kritiekloos de evolutietheorie te volgen. In het Reformatorisch Dagblad (RD) had hij zijn standpunt uitgelegd. In reactie hierop verscheen 18 juli een artikel van een tiental auteurs vanuit de biologie. Bioloog René Fransen reageerde op 4 augustus in het RD op dit artikel. Ik voorzag zijn stuk van een repliek, deze verscheen in het RD van 14 augustus. Omdat de discussie in deze krant na de bijdrage van prof. Van den Brink gesloten werd, reageerde René Fransen via zijn website op mijn artikel. Ik wil deze discussie afsluiten door een slotbijdrage te schrijven. In deze bijdrage staat WB1 voor dat wat ik het RD-artikel van 14 augustus schreef. De quote in grijstint is de reactie daarop van René Fransen. WB2 staat voor mijn commentaar op deze quote.
WB1: “Als hij het dus heeft over een degeneratiemodel dat creationisten zouden hanteren en dat speculatief is, dan bestrijdt hij een model dat hij zelf ook hanteert.”
“Dit is onjuist. Ik hanteer geen degeneratiemodel, maar een evolutionair model waarin het genoom wordt gevormd door een combinatie van toevallige mutaties en natuurlijke selectie. Het creationistische ‘degeneratiemodel’ gaat uit van een bijzonder volmaakt en zeer divers genoom dat door een – vooralsnog onbekend – mechanisme gericht en ongericht degenereert (de hoeveelheid genetische informatie neemt af, wordt dan gezegd). Dit model is feitelijk niet meer dan een idee, want er is weinig tot niets uitgewerkt als het gaat om mechanismen, alleen dat er ‘mobiele DNA elementen’ zijn die voor de aanpassingen zorgen. Hoe ze dat doen zonder het hele genoom onklaar te maken blijft onduidelijk.”
WB2: U geeft aan dat de conclusie van mijn hand onjuist is. Deze conclusie was echter beargumenteerd op basis van uw eigen tekst. Als de conclusie onjuist is, kan dat door twee factoren veroorzaakt zijn: de argumentatie was onjuist of de basis was onjuist. Omdat u geen commentaar heeft op de argumentatie, kan ervan uitgegaan worden dat de basis, uw tekst, op dit punt niet juist was.
Het is bekend via welke mechanismen genen muteren, waardoor genen die eerder functioneerden, gebrekkig of niet meer functioneren. Daar zijn uitgebreide studies van in standaard wetenschappelijke literatuur inclusief betrokkenheid van bijvoorbeeld transposons. Het is onduidelijk waarom u dit “vooralsnog onbekend” noemt. Daarnaast: schade aan genen wordt grootscheeps aangetroffen. Ten slotte: de meest beschadigde genomen komen we bij levende wezens niet tegen, die worden gevonden bij organismen die vroeg tijdens de ontwikkeling afsterven, iets wat vaak voorkomt. Het zou kunnen zijn, dat u de notie van schade wellicht niet speculatief vindt, maar de suggestie dat het genoom bij de schepping geheel goed was.
WB1: “Hij verzet vervolgens de palen en zegt dat het bestáán van pseudogenen niet zozeer het argument is voor een gemeenschappelijke afstamming van alle dieren (inclusief de mens), maar het verspréídingspatroon van de pseudogenen.”
“Dit is niet het verzetten van de doelpalen, ze stonden hier al! Het citaat dat Gijsbert van den Brink geeft op bladzijde 57 wijst ook op het patroon (een vergelijking van het GLO gen bij chimps binnen het geheel van de zoogdieren). Ik ben het er mee eens dat in het boek dit voorbeeld zeer beperkt is uitgewerkt, maar Van den Brink verwijst wel naar zijn bronnen waar een en ander vollediger staat.”
WB2: Het citaat op bladzijde 57 verwijst niet naar een patroon. Het gaat hier puur over aanwezigheid van het pseudogen bij chimpansees ten opzichte van het goede gen bij zoogdieren. Andere dieren en de mens met pseudogenen worden niet genoemd. Dan gaat het in het boek dus niet over een spreidingspatroon van pseudogenen. De palen werden dus wel degelijk verzet. Het kan zijn dat u vanuit uw expertise er een patroon in gelezen heeft. Een boek moet men echter beoordelen op wat er daadwerkelijk staat, vooral ook omdat het boek van prof. Van den Brink bedoeld was voor “de gewone man”. U zou me kunnen beschuldigen van een al te literalistisch omgaan met de tekst van het boek van prof. Van den Brink. Mogelijk staat u een meer perspectivistische benadering voor. Daar zijn inderdaad argumenten voor te geven. De auteur zou het ons moeilijk kwalijk kunnen nemen.
“Maar aangezien Binnenveld bioloog is, zou hij zelf wat meer over dit onderwerp kunnen hebben gelezen. In dat geval zou hij toch moeten weten dat het argument is gebaseerd op de aanwezigheid van een in grote lijnen identieke beschadiging van het GLO gen bij mensen, chimpansees en gorilla’s, de aanwezigheid van een intact gen (op dezelfde chromosomale locatie) bij andere apen en de overige zoogdieren en andere beschadigingen aan dit gen bij vleermuizen en de cavia.”
WB2: Ik ken het argument en ben er ook op ingegaan. Dit is echter niet het argument in het boek van prof. Van den Brink.
WB1: “Er zouden namelijk mechanismen kunnen zijn die ervoor zorgen dat het defect bij mensen en het defect bij mensapen op elkaar lijken. Mutaties (veranderingen) in het DNA komen namelijk niet volstrekt door toeval tot stand. Er zijn delen van het DNA die snel muteren en delen die langzaam muteren. Dit is niet alleen afhankelijk van het stuk DNA zelf, maar ook van de omgeving waarin het zich bevindt.”
“Sommige delen zijn inderdaad ‘kwetsbaarder’, maar voor zover ik weet is er geen enkel mechanisme dat dezelfde mutaties laat ontstaan op een kwetsbare plek, zonder dat natuurlijke selectie een rol speelt. Deze hypothese verklaart – in zijn huidige vorm – dus niet de verschillen en overeenkomsten in beschadigingen bij zoogdieren, zoals hierboven is beschreven.”
WB2: Deze hypothese verklaart zeker wel. Alleen is het werkingsmechanisme nog niet precies bekend. Gezien de ontwikkelingen in de genetica, zou binnen afzienbare tijd een dergelijk mechanisme gevonden kunnen worden. We wachten af.
WB1: “Aangezien het DNA van mensen en het DNA van mensapen overeenkomsten hebben, is het voorstelbaar dat mens en mensaap overeenkomstige “zwakke” plekken in het DNA hebben en dat dezelfde neiging tot mutatie die bij de mensaap optrad, ook bij de mens is opgetreden, maar dan onafhankelijk van elkaar.”
“Iedere alternatieve verklaring moet niet alleen uitleggen waarom mens en sterk gelijkende mensapen dezelfde beschadiging hebben, maar ook waarom andere apen (waarbij, nogmaals, de chromosomale inbedding van het gen in grote lijnen gelijk is) deze niet hebben. Als de genetische omgeving van het gen een rol speelt – zoals Binnenveld suggereert – zou die in al deze gevallen meespelen.”
WB2: Het zou kunnen dat andere apen die gelijkende beschadigingen niet hebben omdat de chromosomale inbedding van het gen wel in grote lijnen hetzelfde is, maar toch te veel verschilt van die van de mens en mensapen. Zelfs binnen soorten zijn verschillen in genetische kwetsbaarheid terug te vinden in bepaalde familiale aanleg, laat staan tussen verschillende soorten.
Het is opmerkelijk welke grote betekenis wordt gehecht aan zegge en schrijve enkele nucleotiden die bij mensen en mensapen op dezelfde plaats in een niet-functioneel gen gelegen zijn, terwijl anderzijds door evolutionisten wordt aangenomen dat in dezelfde periode honderden gloednieuwe genen ontstaan zouden zijn bij de mens en andere bij de mensapen. Genen waarbij honderden keer honderden nucleotiden op precies de goede plaats gelokaliseerd zijn om werkende genen te vormen. Als deze genen ontstaan zijn uit functieloos DNA, dan moeten er ook allerlei nucleotiden op de juiste plaats terechtgekomen zijn zonder natuurlijke selectie totdat het gen begon te functioneren. Volgens u is een dergelijk mechanisme niet bekend.
“Betreffende de opmerkingen over het omphalos argument: Natuurlijk kan God een rijke, diverse natuur hebben geschapen. Het probleem is echter dat die rijkdom aan gesteenten en gewassen er niet alleen mooi uit ziet, maar tevens een geschiedenis bevat. Jaarringen wisselen van grootte afhankelijk van de groeiomstandigheden. Wanneer alle bomen in een regio geschapen zijn met een identiek patroon aan jaarringen zal een bioloog slechte en goede jaren kunnen aanwijzen – die echter nooit hebben plaatsgevonden. Dit is wellicht een klein punt, waar je na een eeuw bijna niets meer van merkt. Problematischer is het met geologische fenomenen. En nog lastiger met sterlicht. In 1987 was er een supernova zichtbaar (SN1987a) die volgens metingen op 168.000 lichtjaar staat. De nova moet dus 168.000 jaar geleden hebben plaatsgevonden. In een schepping van 6000 jaar geleden kan dit niet. Dus óf er is iets aan de hand met de lichtsnelheid (maar ondanks claims van sommige creationisten is daar geen enkele aanwijzing voor) of God heeft het licht ‘in transit’ geschapen mét daarin de geschiedenis van een nooit gebeurde supernova.”
WB2: Ik ben astronoom noch astroloog en heb over dit punt geen informatie te delen. Misschien is een van deze opties waar of nog een andere optie die u en ik niet zien.
WB1: “Als de evolutietheorie waar zou zijn, dan zou God ons misschien niet op een dwaalspoor zetten in het boek der natuur, maar wel in het boek der Schriftuur. Wat is ernstiger?”
“Wanneer we er vanuit mogen gaan – wat veel historici en Bijbelwetenschappers onderschrijven – dat de mensheid van voor de Verlichting, en zeker die in het Nabije Midden Oosten van enkele duizenden jaren geleden veel minder was geïnteresseerd in de materiële oorsprong van zaken en veel meer in hun betekenis, dan is dit geen punt. God laat in Genesis zien wat het doel van de schepping en de mens daarin is. Als het doel wel was om een feitelijke beschrijving te geven van de schepping, is de ‘ingeschapen geschiedenis’ naar mijn idee een veel grotere misleiding, waardoor mensen die de Bijbel niet kennen er nooit op zouden komen dat de schepping recent heeft plaatsgevonden.”
WB2: De betekenis van de gebeurtenissen was vóór de Verlichting zeker een belangrijk punt. Dit wil echter niet zeggen dat toen de historische realiteit onbelangrijk was. Beide hangen met elkaar samen. Van den Brink geeft in zijn publicatie duidelijk aan dat het christendom een historische godsdienst is. Een accurate beschrijving van de historie was ook vóór de Verlichting een belangrijke zaak. Het scheiden van geestelijke werkelijkheid en geestelijke waarden van de fysieke werkelijkheid is naar mijn weten een gedachte die haar oorsprong vindt in de Verlichting. Beide aspecten van de werkelijkheid zijn wel te onderscheiden, maar niet te scheiden. Ook in de wonderen die Jezus verrichtte waren fysieke verschijnselen en hun geestelijke betekenis nauw met elkaar verbonden.
De notie ‘ingeschapen geschiedenis’ wordt door u gesteld als een grote misleiding. U zou misschien een punt hebben als de ingeschapen geschiedenis bewust door God zou zijn aangebracht met als doel om de mens te misleiden. Als het echter zo is, dat mensen vanuit een dwaalziek hart, met een zwak verstand (ten opzichte van God) en met verkeerde vooronderstellingen tot de conclusie van hoge vermeende ouderdom komen, dan is dat God niet aan te rekenen. Een mens is makkelijk geïmponeerd door datgene wat heel groot is of oud lijkt, dit stuurt makkelijk zijn of haar kritisch denkvermogen. Een mens is vaak minder rationeel, dan hij/zij zich voordoet.
We zijn waarschijnlijk allebei van mening dat voor mensen die de Bijbel niet kennen, het niet de eerste kernzaak is van het christelijk geloof of de aarde zesduizend jaar geleden geschapen is of niet. Als iemand tot geloof komt, als de geestelijke zaken realiteit worden in zijn leven, als hij mag steunen op het lijden, sterven en opstanding van zijn Zaligmaker, dan is geloof in een schepping uit niets enkele duizenden jaren geleden niet zo’n moeilijke stap. Het blijft echter een moeilijke stap voor mensen die blijven haken in rationalisme, die Gods Woord niet als enige Rots in het leven hebben staan.
WB1: “Het is minder imponerend dan het lijkt. Hier wreekt zich het gegeven dat Fransen (en in zijn voetspoor Van den Brink) geen onderscheid maakt tussen micro-evolutie en macro-evolutie.”
“Het verschil tussen micro- en macro-evolutie is niet principieel maar gradueel. Wie genoeg stappen achter elkaar zet, heeft zomaar de Vierdaagse gelopen. Er zijn tal van mechanismen bekend die zorgen voor genetische diversiteit en veranderingen.”
WB2: Er zijn zeker mechanismen die zorgen voor genetische diversiteit en veranderingen. Er zijn echter geen mechanismen die leiden tot het ontstaan van bouwplannen en complexe systemen, en dat is wat macro-evolutie impliceert. Dat is geen gradueel, maar een principieel verschil. Daarnaast: er is geen wetenschappelijke discipline binnen de biologie waarbij men vanuit het experimentele en waargenomene accepteert dat lijnen getrokken worden die de grenzen van de data exponentieel overschrijden. Ook in dat deel van uw promotieonderzoek dat ik heb gezien, blijft u met uw gevolgtrekkingen keurig volgens de regels van de kunst binnen de grenzen van uw data. Er zijn binnen de biologie vrijwel geen processen bekend waarvan je waarnemingen extreem kunt extrapoleren. Niet bij eenvoudige verschijnselen en al helemaal niet bij verschijnselen met uitzonderlijk veel interacties. Het schaal-effect is essentieel in de biologie.
U vergelijkt de verhouding tussen micro-evolutie en macro-evolutie met de verhouding tussen het zetten van enkele stappen en het lopen van de Nijmeegse Vierdaagse. Als tegenwerping zou ik stellen dat ook in uw voorbeeld het lopen van de Nijmeegse Vierdaagse geen simpele extrapolatie is van het zetten van enkele stappen. Als er enkele stappen gezet worden en dit wordt vele malen herhaald, dan loopt iemand tegen een muur op of onder een auto of stort uiteindelijk uitgeput en uitgehongerd op een vooraf niet te bepalen plaats ter aarde. Voor het succesvol volbrengen van de Nijmeegse Vierdaagse zijn veel factoren van belang: er moet een Vierdaagse gehouden worden; de Vierdaagse moet begaanbaar zijn; de persoon moet zich op de juiste tijd en plaats bevinden; een groot aantal fysieke aspecten aan die persoon zelf moet hem/haar geschikt maken voor de Vierdaagse; de inschrijving mag nog niet vol zijn; de persoon moet toestemming hebben om de Vierdaagse te lopen.
Degenen die poneren dat macro-evolutie niet anders is dan micro-evolutie over een langere periode, stellen weleens de kritische vraag waar voor een bestrijder precies de grens is tussen micro- en macro-evolutie. Deze vraag bevat de aanname dat als er (nog) geen generieke eenduidige grens te stellen is, zo’n grens er dus ook niet is. Dit is een foute aanname. Er zijn veel voorbeelden van situaties waarbij grenzen niet precies zijn vast te stellen, en waarbij het duidelijk is dat de twee fenomenen onderscheiden zijn. Voorbeelden zijn: feit en fictie; goed en fout; leven en dood.
De grens tussen micro-evolutie en macro-evolutie is wat vaag. Dit komt omdat deze afhangt van de vraag hoeveel hypothese en extrapolatie men ten opzichte van de beschikbare data accepteert voordat men iets benoemt als schijnwetenschap. De een wenst dichter bij de data te blijven dan de ander. Micro-evolutie is het evolutieproces zoals dat waargenomen en bestudeerd wordt. Macro-evolutie in haar evident onwetenschappelijke vorm is de naturalistische interpretatie van universal common descent. Met betrekking tot de stelling dat er een continue schaal is tussen macro-evolutie en micro-evolutie, kan gezegd worden dat datgene wat gesteld wordt, nu precies datgene is wat bewezen moet worden. Het is een grote claim. Een grote claim vereist een sterk, liefst direct bewijs. Een bewijs waar meer dan honderd jaar naar gezocht wordt in de volle breedte van de biologie en dat niet is aangetroffen. Macro-evolutie kan mechanistisch gezien niet waarschijnlijk worden gemaakt. Er is voor u als theïstisch evolutionist eigenlijk maar één begaanbare weg: aannemen dat voor elk nieuw bouwplan of nieuw gen een specifiek wonder plaatsvond. Dan begint evolutie werkelijk wat op schepping te lijken.
WB1: “Macro-evolutie, het concept dat alle levende wezens een gemeenschappelijke voorouder hebben, is gebaseerd op onwetenschappelijke argumentatie achteraf.”
“Nee, dit is gebaseerd op overtuigende observationele bewijzen uit de genetica, het fossielenarchief en verspreiding van soorten. Wie het boek van de natuur leest, ziet daarin een voortgaande verandering van het leven. Wanneer we de zondvloedgeologie serieus nemen, komen we bijvoorbeeld tot de conclusie dat alle fossiele sporen van levende wezens in lagen van voor of tijdens de zondvloed soorten betreffen die nu niet meer bestaan.”
WB2: Macro-evolutie is wel degelijk onwetenschappelijke argumentatie achteraf. De gegevens uit de genetica, het fossielenarchief en de verspreiding van soorten wijzen geen van alle in de richting van een continuüm. Vanuit de genetica niet. Dat beschrijft de aanwezigheid van specifieke genen waarvoor geen rationeel ontstaansmechanisme beschreven is. Daarnaast, is de notie “convergente evolutie” op DNA-niveau, niet een macro-evolutionistische beschrijving van de waarneming, dat genetische overeenkomst meer samenhangt met functie dan met vermeende macro-evolutionistische verwantschap? Ook vanuit het fossielenarchief ook niet. Het vertoont het algemene beeld van ‘verschijnen’ en ‘verdwijnen’ (wat dus gewoon betekent: afwezigheid en aanwezigheid in bepaalde aardlagen) van volledig uitgewerkte levensvormen. Common descent is niet de conclusie, common descent is het vooringenomen standpunt. Er wordt gepuzzeld tot het past.
U heeft gelijk dat we in het boek der natuur voortgaande verandering van leven zien. Het is echter uniek binnen de biologische wetenschap om te veronderstellen dat aan die veranderingen geen grenzen zijn. Een veronderstelde ontwikkeling van protozo naar mens wordt gelogenstraft door de wetenschap, omdat de mechanismen ervoor niet aanwezig zijn.
WB1: “Door het IELS wordt voor het grootste deel micro-evolutie bestudeerd en (op het congres) gepresenteerd.”
“Binnen GELIFES (sic) kijkt men naar adaptaties in het dierenrijk en legt verband tussen de uitwerking van die adaptaties bij verschillende soorten. Men leert van ons verwante soorten (met name zoogdieren) over de manier waarop deze adaptaties bij de mens (dis)functioneren. Er wordt geen onderzoek gedaan naar het mechanisme van (macro) evolutie, maar naar de resultaten van die evolutie. Uw stelling is dus onjuist. Macro-evolutie speelt wel degelijk een rol!”
WB2: U geeft aan dat mijn stelling onjuist is. Ik heb echter niet gesteld dat macro-evolutie geen rol speelt. Ik heb gesteld dat het overgrote deel van het evolutie-onderzoek micro-evolutie betreft. De beschrijvingen van de vakgroepen en onderzoeksprojecten op de website geven dat aan. Daar heb ik geen argumenten tegen gezien. Tussen de 43 onderzoeksprojecten die op de website genoemd worden voor het jaar 2017, moet met een lampje gezocht worden naar een project dat macro-evolutie als onderzoeksobject heeft.
In uw argumentatie gaat u echter een ander pad op. U stelt dat macro-evolutie een rol speelt omdat adaptaties bij de verschillende diersoorten vergeleken worden met bijvoorbeeld die van de mens. Inderdaad vindt er veel onderzoek plaats aan dieren, waarbij de resultaten toegepast worden om inzicht te verkrijgen in het functioneren of disfunctioneren bij de mens. Nieronderzoek is daar een goed voorbeeld van. Dit kan gedaan worden doordat nieropbouw en functies voor een groot deel vergelijkbaar zijn. Dit type onderzoek wordt al eeuwen uitgevoerd, ruim voordat het darwinisme zijn intrede deed. Creationisten zijn volop betrokken bij dergelijk onderzoek, zonder enig probleem of noodzaak het macro-evolutionaire paradigma aan te hangen.
Gebruik van dieren ter bestudering van functioneren of disfunctioneren bij de mens is niet gebaseerd op macro-evolutionistische verwantschap, maar op waargenomen overeenkomsten. Voor studie naar vitamine C worden cavia’s gebruikt, voor studie naar artrose worden geiten gebruikt, voor studie naar zwangerschap worden schapen gebruikt, voor onderzoek aan het zenuwstelsel katten, voor onderzoek naar diabetes mellitus Chinese hamsters, voor onderzoek naar het maagdarmkanaal varkens en voor onderzoek aan het cardiovasculair systeem honden. Als onderzoek plaats zou vinden op grond van macro-evolutionistische verwantschap, dan zou de mens een wel heel bijzondere mozaïekvorm zijn. Dan zou de mens digestief en mesenchymaal het meest verwant zijn met het varken, uterien met het schaap, neuraal met de kat en cardiovasculair met de hond enz. Dit is onzinnig.
Ten slotte: als u stelt dat bij GELIFES het resultaat van evolutie onderzocht wordt, dan stelt u datgene wat u nu juist zou moeten bewijzen. Het alleen maar te stellen, is geen bewijs.
“Evolutionair onderzoek is – ik herhaal het maar – productief, er worden kritische vragen gesteld, verrassende antwoorden gevonden en in het geheel genomen blijken nieuwe observaties goed inpasbaar in het geheel van de theorie. Zo werkt goede wetenschap. Macro evolutie is gebaseerd op wetenschappelijk bewijs en zeer zeker geen evolutionisme – die term reserveert ook Van den Brink voor zij die evolutie tot een levensbeschouwing willen maken.”
WB2: U schrijft meermalen dat macro-evolutie goede wetenschap is. Er is echter geen voorbeeld van gegeven. Nieuwe observaties worden in de theorie gemasseerd of genegeerd. Macro-evolutie overstijgt vele malen de wetenschappelijke draagkracht van de feiten. Macro-evolutie produceert geen kennis het interpreteert kennis. Feitelijk is macro-evolutie een uiting van naturalisme dat niet meer alleen methodologisch is, maar metafysische trekken heeft. Het verschil tussen macro-evolutie en evolutionisme is niet principieel, maar gradueel.
U heeft gereageerd op onze kritiekpunten op het natuurwetenschappelijke gehalte van het boek van prof. Van den Brink. Daarin heeft u een enkel punt uitgelicht (de pseudogenen) en extra argumenten aangedragen om de visie van Van den Brink te ondersteunen. Ik neem aan dat u specifiek het betreffende punt uitgelicht had, omdat dat punt voor u de sterkste papieren had. Mijns inziens heeft u echter uw punt niet kunnen maken. Uw conclusies ten voordele van de evolutietheorie zijn niet gestoeld op wetenschap, maar op niet-christelijke vooronderstellingen. U bent christen. Graag zou ik u oproepen om uw geloofsovertuiging niet alleen in uw persoonlijk leven, maar ook in uw wetenschappelijk werk door te laten werken. Om met A. Kuyper te eindigen: Geen duimbreed grond, waar dan ook, of Christus zegt: Mijn! Ik dank u voor deze gedachtenwisseling.