Wie de discussie over schepping en evolutie volgt, ziet verschillende argumenten langskomen. De een vertelt over de onmogelijkheid van biologische evolutie door mutaties; de ander refereert aan het Schriftgezag en het fundament dat een historische lezing van Genesis vormt voor de rest van het Evangelie. Anderen spreken over de verwerpelijke filosofische uitgangspunten van het evolutionisme die ten grondslag liggen aan het idee van miljoenen jaren. Maar er is één bepaald aspect dat weinig aandacht krijgt, terwijl dat voor christenen wel heel wezenlijk is. Wat doet het evolutionisme met ons begrip van het karakter van God?
Volgens de christelijke leer van alle eeuwen heeft God de wereld goed geschapen en is het de zondeval van de mens die het kwaad in de wereld heeft gebracht. Het verslag van deze feitelijke gebeurtenis staat beschreven in Genesis 3. De situatie valt als volgt te beschrijven: voor de zondeval was er sprake van een volmaakte schepping, zonder ziekte, dood, strijd en lijden. Al die zaken deden hun intrede na de zondeval van Adam en Eva in het paradijs. Volgens het evolutionisme (dat vandaag de dag de leidende wetenschappelijke theorie vormt) is het echter heel anders gegaan. Het allereerste begin van het leven is in die theorie in het geheel niet duidelijk. Hoe het leven precies zou zijn begonnen, is ook voor de meest overtuigde evolutionisten nog een groot raadsel en men erkent dat alle antwoorden speculatief zijn. Maar veel zekerder is men over wat daarna zou zijn gevolgd: een proces van miljoenen jaren van strijd, dood en lijden die hebben gezorgd voor een natuurlijke selectie, waarbij levensvormen zich steeds verder hebben ontwikkeld. Charles Darwin schrijft in zijn boek The Origin of Species: ‘Het meest verhevene dat we ons maar kunnen voorstellen, namelijk de mens, is het directe gevolg van de oorlog van de natuur. Van lijden en dood.’1 In die visie is eigenlijk geen plek meer voor God, in ieder geval niet voor een Schepper-God die nog steeds betrokken is bij zijn schepping en Zichzelf in de persoon van Jezus Christus heeft willen opofferen om de mens weer de mogelijkheid te geven naar Hem terug te keren.
God en evolutie passen niet bij elkaar
De beide bovenstaande visies zijn elk op zich consequent in hun redenering: de bijbelse visie is dan dat een goede, rechtvaardige en liefdevolle God de wereld ‘zeer goed’ heeft geschapen en dat vervolgens door de overtreding van de mens het kwaad in de wereld is gekomen. De seculier-atheïstische visie luidt dat door een proces van dood, lijden en uitsterven, uiteindelijk alles om ons heen is ontstaan, zonder een enkel bovennatuurlijk ingrijpen. Hetgeen wij het kwaad, of verkeerd noemen, is een vast onderdeel van ons bestaan en is feitelijk de bron van het leven en de vooruitgang. Vanuit evolutionistische hoek wordt de onrechtvaardigheid en het lijden in de wereld om ons heen zelfs als argument gebruikt tégen de schepping. De (foutieve) redenering gaat dan als volgt: evolutie is de enige mogelijkheid, want als God de wereld zou hebben geschapen, zou Hij het nooit op deze manier hebben gedaan maar veel beter en volmaakter. En daarom blijft evolutie over als de enige mogelijkheid en moet dit wel waar zijn. En als Hij wel geschapen heeft, dan is Hij als schepper incompetent en niet de goede God die Hij zegt te zijn. Want een daadwerkelijk liefhebbende God zou een minder bloeddorstig en minder verspillende scheppingsmethode hebben gebruikt.2 Helaas is dit argument voor velen ook de reden geweest om zich af te keren van God. De evangelist Charles Templeton had in de jaren veertig van de twintigste eeuw grote bekendheid. Hij was feitelijk degene die Billy Graham ‘ontdekte’. Later keerde hij zich af van God, nadat hij begon te twijfelen aan het gezag van de Bijbel. Hij schrijft in zijn boek A Farewell to God, waarin hij aan het einde van zijn leven zijn keuzes verantwoordt: ‘Waarom zou het in Gods grote ontwerpplan nodig moeten zijn dat er schepsels bestaan met tanden die ontworpen zijn om de ruggengraat te breken, of vlees te uiteen te trekken, klauwen die exact geschikt zijn om te grijpen en te verscheuren, vergif om te verlammen, bekken om bloed te zuigen, tentakels om te vangen en te verstikken, ja zelfs uitschuifbare kaken, zodat een prooi in haar geheel en levend verslonden kan worden? De natuur is, om het met Tennyson te zeggen, ‘rood van tand en klauw’. Het leven is een carnaval van bloed.’ Om vervolgens de concluderen: ‘Hoe zou een liefhebbende en almachtige God zulke verschrikkingen waarover we schreven, ooit hebben kunnen bedenken?’ Het dilemma van Templeton is te begrijpen, omdat hij tijdens zijn studie theologie aan Princeton sterk beïnvloed was door de gedachte dat de aarde miljarden jaren oud is. Kijkend naar de fossiele lagen zag hij daarom een verslag van dood, ziekte en lijden dat al miljoenen jaren terugging. Wat voor een verschil zou het voor Templetons leven hebben gemaakt als hij zou hebben begrepen dat wat hij aanschouwde niet Gods oorspronkelijke schepping was, maar een wereld die zucht onder de gevolgen van zonde, de vloek en de zondvloed?
Zoeken naar een compromis
Echt problematisch wordt het pas als gepoogd wordt deze twee visies te combineren. Dat is te zien bij mensen die zeggen vast te willen houden aan de bijbelse waarheid en tegelijkertijd (een deel van) het raamwerk van de evolutie willen accepteren als de waarheid (inclusief de ouderdom, wijze van ontstaan en andere zaken die verder bij het evolutionisme komen kijken). Men wil wel vasthouden aan God als Schepper en in min of meerdere mate als direct betrokken op zijn schepping, maar een historische lezing van Genesis wordt overboord gezet. Een dergelijke combinatie is te zien bij de hoogleraar Gijsbert van den Brink, hoogleraar vanuit de Gereformeerde Bond in de PKN. Uit zijn uitlatingen valt op te maken dat hij uitgaat van de leidende opvatting onder natuurwetenschappers en daarmee een groot deel van het evolutionistische paradigma de facto accepteert, inclusief de data. Tegelijkertijd wil hij onverkort vasthouden aan een historische zondeval en een orthodoxe lezing van de Bijbel. Maar dat kan alleen door allerlei teksten grondig te herinterpreteren en te bezien door een ‘evolutie-is-waar’-bril. Zo vraagt hij zich bijvoorbeeld bij Exodus 20 af (waarin God duidelijk zegt dat Hij de wereld in zes dagen heeft geschapen) of dit niet een aanpassing is ‘aan het voorstellingsvermogen van oud-Oosterse Israëlieten, zodat dezen, en wij met hen, goed konden begrijpen waarom het niet vreemd is dat na zes dagen arbeid rust nodig is? Ja, zo moet het zijn: het tekent Gods bijzondere zorg dat Hij zijn volk niet overviel met miljoenen lichtjaren.’3 Ook teksten die overduidelijk stellen dat de dood de wereld in is gekomen door de zondeval (Rom. 5:12-19 en 1 Kor. 15:21-22) worden door theologen op de compromistoer opnieuw geduid en passend gemaakt. Het ‘zeer goed’ in Genesis is in die opvatting niet langer het ontbreken van dood en lijden, maar een veel vager:’ geen nauwe gemeenschap met God hebben’ of iets dergelijks.
Kloof tussen gewone gelovigen en de theoloog
Wat veel ‘gewone’ christenen, christenen zonder theologische opleiding, niet weten, is dat deze acceptatie van een hoge ouderdom van de aarde (en daarmee van een deel van de evolutietheorie), gemeengoed is op alle vrijwel alle bijbelscholen en theologische opleidingen in Nederland. Als dit onderwerp aan de orde komt, wordt studenten duidelijk gemaakt dat het anders is dan ze wellicht tot nog toe dachten en ook dan het gemiddelde gemeentelid denkt. De enkele theoloog die er anders over denkt of graag zou vasthouden aan de Schrift, ontbreekt het veelal aan kennis om duidelijk stelling te nemen. Dat is ook niet verwonderlijk, want in het onderwijs ontbreekt de onderbouwing hiervan nagenoeg. Men houdt vast aan de internationaal leidende opvattingen van theologen als Millard Erickson, Wayne Grudem en Gordon Lewis & Bruce Demarest, die uitgaan van een hoge ouderdom van de aarde en daarmee een deel van het evolutieparadigma accepteren.
Er gaapt op dit terrein in Nederland een grote kloof tussen de gemeenteleden en het ‘theologisch kader’. Dit wordt duidelijk onderbouwd door twee recente onderzoeken. Van de leden van de EO gelooft 61% dat God de aarde heeft geschapen in zes dagen van 24 uur. Dit is een forse stijging ten opzichte van tienjaar daar-voor, toen het percentage nog lag op 53%. De kloof tussen de voorgangers is groot. Van hen zegt maar 31% te geloven in een historische lezing van Genesis, een schepping in zes dagen van 24 uur.4 Eenzelfde beeld doemt op uit het grote onderzoek van het Nederlands Dagblad uit mei van dit jaar.5
Die kloof zorgt bij tijd en wijle voor grote onrust onder ‘kerkleiders’. Daar waar ze incidenteel door hun eigen achterban geprest worden om duidelijkheid te bieden, is het antwoord een sussend ‘we hoeven niet per se te kiezen’ en ‘het komt er niet op aan’. Terwijl de gewone kerkleden aanvoelen dat de visie op Genesis wezenlijk is voor het geloof en het Schriftgezag (immers het hele Evangelie en de komst van Jezus Christus is gegrond op de feitelijke gebeurtenissen in Genesis) is het kerkelijk kader bang dat men intellectueel wordt afgebrand als de Schrift rechtuit wordt nagesproken. Een fraai voorbeeld stond onlangs in De Waarheidsvriend, waarin ds H.J. Lam een dergelijke manoeuvre uitvoerde in reactie op onrust die de stellingname van de hoogleraar Gijsbert van den Brink in eigen kring heeft opgeroepen.6
Waar komt de angst vandaan om duidelijk te gaan staan, of te blijven staan op het Woord van God? De eerste en belangrijkste reden is dat de kennis van het moderne creationisme, inclusief de theologische werken die de laatste paar jaren zijn verschenen, volledig ontbreekt. Welke Nederlandse theoloog heeft het zeer gedegen werk van Mortenson en Ury gelezen, of het al langer bestaande Creation and Change (1997) van Douglas F Kelly? Tegelijkertijd wordt wel het oor te luisteren gelegd bij de veel seculiere, soms ronduit fel-atheïstische critici die het creationisme afdoen als ‘onwetenschappelijk’. Het open en daadwerkelijk onderzoeken van de feiten en visies wordt daardoor verhinderd. Interessant is wat de bekende apologeet R.C. Sproul opmerkt over de oorzaak van de tendens naar vrijzinnigheid op dit gebied: ‘We hebben ontelbare voorbeelden gezien van universiteiten, hogescholen en theologische universiteiten die begonnen zijn met een toewijding aan het orthodoxe christendom, om vervolgens te eroderen naar vrijzinnigheid en uiteindelijk naar secularisatie. Waarom is dat gebeurd? Er zijn verschillende complexe redenen voor de afval van deze instituten, maar een sleutelfactor is het verlangen van professoren om intellectueel te worden erkend in de academische wereld. Een slaafse kniebuiging naar de laatste academische trends verleidt onze leiders tot gelijkvormigheid. Een apologeet beschreef dit beeld eens als ‘verraad van de intellectuelen.’ Als de gevestigde seculiere orde doctrines zoals de inspiratie van de Bijbel belachelijk maakt, vluchten onzekere christelijke professoren, die wanhopig graag door hun collega’s willen worden geaccepteerd, in hoog tempo weg van de orthodoxie. Ze sleuren de hogescholen, theologisch scholen en uiteindelijk de kerk met zich mee. Het is een hoge prijs die wordt betaald voor academische erkenning.’7
Bijval uit onverwachte hoek
Een combinatie van aan de ene kant een deel van de evolutie (een hoge ouderdom. van de aarde) en aan de andere kant een orthodoxe bijbelvisie, kan rekenen op gefronste wenkbrauwen bij degenen die Genesis wel als geschiedenis beschouwen en willen vasthouden aan een historische lezing. De kritiek op dergelijke tweeslachtigheid krijgt bijval vanuit onverwachte hoek. Zo schreef de huidige minister van onderwijs, Ronald Plasterk, in 1999: ‘Ik ben het met de orthodoxen eens dat er een duidelijke keuze is: Of we bestaan omdat God ons op de een of andere manier geschapen heeft, of we zijn het gevolg van een natuurlijk proces van toevallige mutaties en selectie van de best aangepasten, kortom van evolutie. We zijn bedoeld, of we zijn zomaar ontstaan. Het standaard VU-compromis dat schepping en evolutie allebei waar kunnen zijn, omdat het ene een religieuze en het andere een wetenschappelijke categorie is, dat is eigenlijk toch een flutcomprom.is, een woordspelletje zonder betekenis.’8 Nog krachtiger drukt David Hull, een niet-christelijke wetenschapsfilosoof, het uit: ‘Hoe of wat de God dan ook is die de evolutietheorie en de gegevens van de natuurlijke historie met zich meebrengt, hij is niet de protestantse God van ‘doel en nut’ die niets verspilt. Hij is ook geen liefhebbende God die iets geeft om zijn maaksels. Hij is zelfs niet de ontzagwekkende God die in het boek Job geportretteerd wordt. De God van de Galápagos is onachtzaam, verspillend, onverschillig, haast duivels. Hij is zeker niet het soort God tot wie men geneigd is te bidden.’9 Anders gezegd: een God die evolutie op een of andere manier zou hebben gebruikt voor zijn schepping, heeft een proces van dood en vernietiging gebruikt. Dat tast het wezen van het karakter van de God van de Bijbel aan. De wereld ziet dit duidelijk, maar veel christenen accepteren een vermenging van geloof en evolutie, zich onbewust van de consequenties die hun mening heeft voor het beeld dat van God wordt opgeroepen. Bij christenen ontbreekt het besef dat we bij de evolutie te maken hebben met een religie, een geloof op zich. Christenen die het creationisme afwijzen en het evolutionisme omarmen, zoals prof. Cees Dekker, vinden deze notie zelfs zeer onaangenaam. Dekker doet alles om een onderscheid te maken tussen de biologische evolutieleer en de atheïstisch-filosofische basis van de evolutie. Hij benadrukt keer op keer dat beide afzonderlijk kunnen en moeten worden gezien. Wat hij daarbij vergeet is dat de basis van de evolutietheorie, inclusief de miljoenen jaren, is gelegd door mensen die doelbewust afwilden van het gezag van de Schepper-God in hun eigen leven. De felste verdedigers van de evolutie zijn ook vandaag de dag nog de atheïsten. De bekende Canadese wetenschapsfilosoof Michael Ruse, die actief campagne voert tegen het creationisme, heeft gezegd: ‘Evolutie wordt door haar beoefenaars gepropageerd als meer dan alleen wetenschap. Evolutie wordt verkondigd als een ideologie, een seculiere religie – een volwaardig alternatief voor het christendom, met betekenis en moraal. Ik ben een vurig evolutionist en een ex-christen ( … ) Evolutie is een religie. Dit gold voor evolutie in de beginjaren en dat geldt ook vandaag de dag nog.’
Hoe kan men de goedheid van God verdedigen en tegelijkertijd vasthouden aan het geloof in miljoenen jaren? Er is slechts één visie op Genesis die leidt tot een consistente theodicee10, en dat is die welke Genesis beschouwt als ondubbelzinnig historisch. Genesis 1 laat zien dat dieren en mensen oorspronkelijk vegetariërs waren (v. 29-30). Wij kunnen ons een dergelijke wereld niet voorstellen, maar het is in overeenstemming met visioenen over een toekomstig paradijs in bijvoorbeeld Jesaja 11:6-9 en Jesaja 65:25. Het beeld van dieren die jammeren van pijn en angst terwijl ze worden verscheurd door andere dieren, is niet in overeenstemming met visioenen van een herstel of herschepping in de toekomst (zelfs al zou dat slechts een gedeeltelijk herstel zijn). Dit herstel wordt altijd in verband gebracht met het opheffen van de vloek van Genesis 3, zodat het lijden wordt weggenomen. Het is daarom ondenkbaar om vele miljoenen jaren van lijden en dood voor te stellen als iets wat God ‘zeer goed’ zou hebben genoemd.
Hoe zit het met natuurlijke selectie en het recht van de sterkste
Sommige christenen zijn geneigd om hun afwijzen van de evolutie door te trekken en ook het proces van natuurlijke selectie als verkeerd of zelfs onwaar te bestempelen. Het is goed om hier even een stap terug te doen en te kijken naar de begripsbepaling. Onder evolutie verstaan we de ontwikkeling van molecuul tot mens, via een ongeleid proces, over miljoenen jaren. Een van de mechanismes die hiervoor zou zijn gebruikt (volgens evolutionisten) is het proces van natuurlijke selectie. Het verbaast veel evolutionisten dat christenen die goed op de hoogte zijn van de materie, geen enkel probleem hebben met natuurlijke selectie. Dit proces wordt namelijk waargenomen: zo veranderen honden via teeltprogramma’s en ook vinden er spontane veranderingen in allerlei dieren en planten plaats. Dit proces kent echter natuurlijke grenzen: een variatie blijft vrijwel altijd binnen de afbakening van de (geschapen) basissoort, en de richting van de beweging is nooit een toename van genetische informatie. Een poedel en een wolf kunnen samen nageslacht voorbrengen, maar een poedel en een angorakat niet. Wil evolutie werkelijk waar kunnen zijn, dan zou uit een muis een olifant kunnen voortkomen, over tijd. En dat is onmogelijk gebleken.
Maar is natuurlijke selectie en het overleven van de sterkste dan niet in tegenspraak met het karakter van God? Ook die strijd om het bestaan en het recht van de sterkste is iets dat niet past bij het ‘zeer goed’ en is dan ook pas sinds de zondeval werkzaam. Daarmee is dat niet God aan te rekenen, maar Adam en zijn nakomelingen. Het hoort volledig bij de gevallen staat van de schep¬ping. Tot slot een citaat van Jacques Monod, Frans wetenschapper, Nobelprijswinnaar en vurig atheïst: ‘De strijd om het leven en de eliminatie van de zwakste is een verschrikkelijk proces (…) het verbaast me dat een christen dit zou willen verdedigen als een proces wat min of meer door God zou zijn opgezet om evolutie mogelijk te maken.’
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Profetisch Perspectief. De volledige bronvermelding luidt: Gunnink, F., 2009, Schepping, evolutie en het karakter van God, Profetisch Perspectief 15 (64): 34-39.
Voetnoten
- Charles Darwin, The Origin of Species, London Every¬man, 6e editie , 1928, (eerste druk 1859), p. 463.
- Voor meer dergelijke argumenten, onder meer van schrijver Carl Sagan, zie www.creation.com/god_eo.
- ‘Want in zes dagen’ (column), Nederlands Dagblad, 9 maart 2009.
- W. Vollbehr en W. Dekker, De verlegenheid voorbij, EO onderzoek 2007.
- D. Gillissen en A. van Soest, Mythe-aanhanger preekt graag over Genesis, Nederlands Dagblad 16 mei 2009.
- ‘Turen met een verrekijker, acht overwegingen bij schepping en evolutie’, De Waarheidsvriend, 6 augustus 2009, p 4-5.
- R.C. Sproul, ‘Evangelical Lap Dogs’ in: Tabletalk (nov). 2002, p.6; www.creation.com/treason-oftheintellectuals-sproul. Overigens maakte Sproul zelf de laatste jaren een tegenovergestelde beweging door. Hij is opgeschoven van de kadertheorie naar de orthodox bijbelse visie waarbij Genesis beschouwd wordt als geschiedenis; www.creation.com/sproul.
- Groene Amsterdammer, 19 mei 1999, met gasthoofdredacteur Andries Knevel.
- D. Hull, ‘The God of the Galápagos’, in: Nature 352 (1991), p. 485-486.
- Een theodicee is een theologische verklaring voor het lijden en het kwaad in de wereld.