In dit artikel draait het om de volgende tekst uit Hebreeën, 6:7-8:
Want de aarde die de regen indrinkt, die er dikwijls op valt, en die nuttig gewas voortbrengt voor hen door wie hij ook bewerkt wordt, ontvangt zegen van God. Maar de aarde die dorens en distels voortbrengt, is verwerpelijk en de vervloeking nabij, waarvan het einde tot verbranding leidt.
Hier worden dezelfde woorden (ἀκάνθας καὶτριβόλους) gebruikt als in Genesis 3:18 in de Septuagint. Na dat Adam en Eva gezondigd hebben, zegt God tot hen:
En tegen Adam zei Hij: Omdat u geluisterd hebt naar de stem van uw vrouw en van die boom gegeten hebt waarvan Ik u geboden had: U mag daarvan niet eten, is de aardbodem omwille van u vervloekt; met zwoegen zult u daarvan eten, al de dagen van uw leven; dorens en distels zal hij voor u laten opkomen en u zult het gewas van het veld eten.
Net als de schrijver van Hebreeën vermeldt Genesis dus de relatie tussen een vervloekte aarde en het voortbrengen van dorens en distels. Ook hier hebben we dus een verwijzing naar Genesis.
Dit artikel is met toestemming overgenomen van het blog van de auteur. Het originele artikel is hier te vinden.